Artikel 2. De verplichtstelling
1 Onze Minister kan op aanvraag van het georganiseerde bedrijfsleven binnen een bedrijfstak dat naar zijn oordeel een belangrijke meerderheid van de in die bedrijfstak werkzame personen vertegenwoordigt, deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds voor een of meer bepaalde groepen van personen die in de betrokken bedrijfstak werkzaam zijn, verplicht stellen.
2 De aanvraag gaat vergezeld van:
a. een verklaring waaruit blijkt dat de organisaties die de aanvraag doen, een belangrijke meerderheid van de in die bedrijfstak werkzame personen vertegenwoordigen;
b. een authentiek afschrift van de akte van oprichting van het desbetreffende bedrijfstakpensioenfonds;
c. een door het bestuur van het bedrijfstakpensioenfonds gewaarmerkt exemplaar van de reglementen;
d. een actuariële en bedrijfstechnische nota als bedoeld in artikel 145 van de Pensioenwet;
e. een authentiek afschrift van de akte houdende wijziging van de statuten indien er een wijziging van de statuten heeft plaatsgevonden, en
f. een door het bestuur van het bedrijfstakpensioenfonds gewaarmerkt exemplaar van de wijzigingen van de reglementen indien er een wijziging van de reglementen heeft plaatsgevonden.
3 Van de verplichtstelling zijn uitgesloten:
a. arbitrale bedingen als bedoeld in artikel 1020, vijfde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering;
b. pensioenregelingen die niet blijven binnen de begrenzingen die zijn opgenomen in artikel 18a van de Wet op de loonbelasting 1964 en die niet krachtens artikel 19d van die wet zijn aangewezen, behalve indien en zolang de in artikel 18a van die wet opgenomen begrenzingen op grond van hoofdstuk VIII van die wet op die pensioenregelingen niet van toepassing zijn of sprake is van een nettopensioen.
4 Bij ministeriële regeling kunnen met betrekking tot de aanvraag alsmede met betrekking tot het tweede lid nadere regels worden gesteld, waarbij kan worden bepaald dat de indiening van de aanvraag uitsluitend langs elektronische weg kan geschieden, tenzij er naar het oordeel van Onze Minister sprake is van omstandigheden die zich daartegen verzetten.
5 Voor de toepassing van het derde lid, onderdeel b, zijn de artikelen 3.18, vierde en vijfde lid, en 3.95, eerste lid, tweede volzin, van de Wet inkomstenbelasting 2001 alsmede de daarop berustende bepalingen van overeenkomstige toepassing.
Artikel 3. Gevolgen van de verplichtstelling
1 Zolang de verplichtstelling duurt zijn de artikelen 4 tot en met 26 en de daarop berustende bepalingen van toepassing.
2 Na beëindiging van de verplichtstelling blijven de artikelen 4 tot en met 26 en de daarop berustende bepalingen van toepassing voorzover ze betrekking hebben op de periode waarover de verplichtstelling duurde.
Artikel 4. Naleven van statuten en reglementen
Artikel 10. Wijziging van de verplichtstelling
1 Onze Minister kan op aanvraag van het georganiseerde bedrijfsleven binnen een bedrijfstak dat naar zijn oordeel een belangrijke meerderheid van de in die bedrijfstak werkzame personen vertegenwoordigt, de verplichtstelling wijzigen. Artikel 2, tweede lid, onderdelen a, d, e en f, derde lid, vierde lid en vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing
2 Bij ministeriële regeling kunnen met betrekking tot het eerste lid nadere regels worden gesteld, waarbij kan worden bepaald dat de indiening van de aanvraag uitsluitend langs elektronische weg kan geschieden, tenzij er naar het oordeel van Onze Minister sprake is van omstandigheden die zich daartegen verzetten.
Artikel 13. Vrijstelling
1 Het bedrijfstakpensioenfonds heeft tot taak het verlenen en het intrekken van vrijstellingen van de verplichtstelling.
2 Het bedrijfstakpensioenfonds kan aan de vrijstelling voorschriften verbinden.
3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de gevallen waarin en de voorwaarden waaronder het bedrijfstakpensioenfonds vrijstelling van de verplichtstelling verleent, kan verlenen, intrekt en kan intrekken alsmede met betrekking tot de voorschriften die het bedrijfstakpensioenfonds aan de vrijstelling kan verbinden. Tevens kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de procedure.
Artikel 16. Publicatie in de Staatscourant
1 Onze Minister doet mededeling in de Staatscourant van:
a. een aanvraag tot verplichtstelling;
b. een verplichtstelling;
c. een aanvraag betreffende wijziging van de verplichtstelling;
d. een wijziging van de verplichtstelling;
e. een aanvraag tot intrekking van een verplichtstelling;
f. een voornemen tot ambtshalve intrekking van een verplichtstelling, en
g. een intrekking van een verplichtstelling;
h. het niet verder in behandeling nemen van een aanvraag.
2 Bij de mededelingen, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a, c, e en f, vermeldt Onze Minister de termijn waarbinnen zienswijzen tegen de inhoud van hetgeen is meegedeeld schriftelijk bij hem naar voren kunnen worden gebracht. Bij ministeriële regeling kan worden bepaald dat de indiening van de zienswijze uitsluitend langs elektronische weg kan plaatsvinden, tenzij er naar het oordeel van Onze Minister sprake is van omstandigheden die zich daartegen verzetten.
Heeft u een vraag?
Artikel 21. Dwangbevel
1 Indien een bijdrage na aanmaning per aangetekende brief niet of niet geheel binnen dertig dagen wordt voldaan kan het bedrijfstakpensioenfonds, vertegenwoordigd door de personen die op grond van de statuten van het bedrijfstakpensioenfonds bevoegd zijn het fonds in rechte te vertegenwoordigen, de premie, wettelijke of reglementaire renten of reglementaire boete en de aanmaningskosten invorderen bij dwangbevel.
2 De in het eerste lid bedoelde aanmaning vermeldt de inhoud van het eerste en vierde tot en met het achtste lid van dit artikel en van artikel 4.
3 Het dwangbevel houdt in:
a. de naam en de zetel van het bedrijfstakpensioenfonds;
b. de namen van de vertegenwoordigers, bedoeld in het eerste lid;
c. de naam, het beroep, de woonplaats en het adres van de schuldenaar;
d. het bedrag van de achterstallige bijdragen, dat van de wettelijke of reglementaire renten of reglementaire boeten, voorzover daarop aanspraak wordt gemaakt en de aanmaningskosten voorzover daarop aanspraak wordt gemaakt, alsmede de gronden waarop de vordering berust;
e. de datum waarop de in het eerste lid bedoelde aanmaning is geschied.
4 Het dwangbevel levert een executoriale titel op, die met toepassing van de voorschriften van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan worden ten uitvoer gelegd.
5 Het dwangbevel kan niet ten uitvoer worden gelegd voordat acht dagen na de betekening daarvan zijn verstreken. De persoon of rechtspersoon aan wie het dwangbevel is gericht kan gedurende dertig dagen na de betekening door het instellen van een vordering tegen de tenuitvoerlegging van een dwangbevel in verzet komen bij de kantonrechter van de rechtbank van het arrondissement waarin hij woont of is gevestigd. Indien de persoon of de rechtspersoon buiten Nederland woont of is gevestigd dan wel in Nederland geen vaste woonplaats of plaats van vestiging heeft, kan hij in verzet komen bij de kantonrechter van de rechtbank van het arrondissement waarin het kantoor is gevestigd van het bedrijfstakpensioenfonds.
6 Het verzet schorst de tenuitvoerlegging van het dwangbevel voorzover deze door het verzet wordt bestreden.
7 Indien het verzet zich richt of mede richt tegen de hoogte van de gevorderde reglementaire rente of reglementaire boete, kan de rechter indien deze hem bovenmatig voorkomt, de bedongen reglementaire rente of reglementaire boete matigen, met dien verstande dat deze niet minder kan bedragen dan de wettelijke rente.
8 Het recht tot invorderen bij dwangbevel strekt zich uit tot de kosten van vervolging.
Artikel 22. Hoofdelijke aansprakelijkheid
1 Hoofdelijk aansprakelijk is voor de bijdragen ter zake van deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds:
a. verschuldigd door een niet binnen Nederland wonende of gevestigde werkgever: de leider van zijn vaste inrichting binnen Nederland, zijn binnen Nederland wonende of gevestigde vaste vertegenwoordiger, dan wel de persoon, die de leiding heeft van de hier te lande verrichte werkzaamheden;
b. verschuldigd door twee of meer werkgevers: ieder van die werkgevers;
c. verschuldigd door een lichaam zonder rechtspersoonlijkheid of door een rechtspersoonlijkheid bezittend lichaam dat niet volledig rechtsbevoegd is: ieder van de bestuurders.
2 Indien een bestuurder van een lichaam zelf een lichaam is, wordt onder bestuurder mede verstaan ieder van de bestuurders van laatstbedoeld lichaam.
3 Artikel 21 is ten aanzien van de persoon, die krachtens dit artikel hoofdelijk aansprakelijk is, van overeenkomstige toepassing.
Artikel 23. Hoofdelijke aansprakelijkheid
1 Hoofdelijk aansprakelijk is voor de bijdragen ter zake van deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds verschuldigd door een rechtspersoonlijkheid bezittend lichaam dat volledig rechtsbevoegd is, voorzover het aan de heffing van vennootschapsbelasting is onderworpen: ieder van de bestuurders overeenkomstig het tweede tot en met het twaalfde lid.
2 Het lichaam, bedoeld in het eerste lid, doet onverwijld nadat gebleken is, dat het niet tot betaling in staat is, daarvan mededeling aan het bedrijfstakpensioenfonds en, indien het bedrijfstakpensioenfonds dit verlangt, verstrekt het nadere inlichtingen en legt het stukken over. Elke bestuurder is bevoegd om namens het lichaam aan deze verplichting te voldoen. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot de inhoud van de mededeling, de aard en de inhoud van de te verstrekken inlichtingen en de over te leggen stukken alsmede de termijnen waarbinnen het doen van de mededeling, het verstrekken van de inlichtingen en het overleggen van de stukken dienen te geschieden.
3 Indien het lichaam op juiste wijze aan zijn in het tweede lid bedoelde verplichting heeft voldaan, is een bestuurder aansprakelijk indien aannemelijk is dat het niet betalen van de bijdragen het gevolg is van aan hem te wijten kennelijk onbehoorlijk bestuur in de periode van drie jaar voorafgaande aan het tijdstip van de mededeling.
4 Indien het lichaam niet of niet op de juiste wijze aan zijn in het tweede lid bedoelde verplichting heeft voldaan, is een bestuurder op voet van het derde lid aansprakelijk met dien verstande dat vermoed wordt dat de niet-betaling aan hem is te wijten en dat de periode van drie jaar geacht wordt in te gaan op het tijdstip waarop het lichaam in gebreke is. Tot de weerlegging van het vermoeden wordt slechts toegelaten de bestuurder die aannemelijk maakt dat het niet aan hem te wijten is dat het lichaam niet aan zijn in het tweede lid bedoelde verplichting heeft voldaan.
5 De bestuurder kan slechts worden aangesproken indien het lichaam met de betaling van de bijdragen in gebreke is.
6 Voor de toepassing van dit artikel wordt onder bestuurder mede verstaan:
a. de gewezen bestuurder tijdens wiens bestuur de bijdragenschuld is ontstaan;
b. de persoon ten aanzien van wie aannemelijk is dat hij het beleid van het lichaam heeft bepaald of mede heeft bepaald als ware hij bestuurder, met uitzondering van de door de rechter benoemde bewindvoerder;
c. ieder van de met de vereffening belaste personen ingeval het lichaam is ontbonden, met uitzondering van de door de rechter benoemde vereffenaar;
d. indien een bestuurder van een lichaam een lichaam is: ieder van de bestuurders van laatstbedoeld lichaam.
7 De tweede zin van het vierde lid is niet van toepassing op de gewezen bestuurder.
8 Indien het bedrijfstakpensioenfonds een bestuurder hoofdelijk aansprakelijk stelt, doet het hem daarvan schriftelijk mededeling. De mededeling bevat de gronden waarop de aansprakelijkheid van de bestuurder berust.
9 De persoon die hoofdelijk aansprakelijk is gesteld, kan ter zake van de hoogte van de door het lichaam aan het bedrijfstakpensioenfonds verschuldigde bijdragen geen vordering bij de rechter instellen, indien daaromtrent een onherroepelijk rechterlijk vonnis is gewezen in een door het lichaam of door een of meer andere aansprakelijk gestelde bestuurders ingestelde vordering.
10 Na het overlijden van de bestuurder zijn de erfgenamen niet aansprakelijk als het bedrijfstakpensioenfonds niet vóór het overlijden de bestuurder bij schriftelijke mededeling aansprakelijk heeft gesteld.
11 Indien de bestuurder van het lichaam op grond van dit artikel aansprakelijk is en niet in staat is tot betaling van zijn schuld ter zake, zijn de door die bestuurder onverplicht verrichte rechtshandelingen waardoor de mogelijkheid tot verhaal op hem is verminderd, vernietigbaar en kan het bedrijfstakpensioenfonds deze vernietigingsgrond inroepen, indien aannemelijk is dat deze geheel of nagenoeg geheel met dat oogmerk zijn verricht. Artikel 45, vierde en vijfde lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek is van overeenkomstige toepassing.
12 Artikel 21 is ten aanzien van de persoon die krachtens dit artikel hoofdelijk aansprakelijk is, van overeenkomstige toepassing.
Artikel 24. Verhaal
1 Indien verhaal op het lichaam door de persoon die op grond van artikel 23 bijdragen heeft voldaan geheel of gedeeltelijk onmogelijk blijkt en twee of meer personen op grond van dat artikel hoofdelijk aansprakelijk zijn, dragen deze onderling voor gelijke delen in het onverhaald gebleven deel bij. De persoon die meer heeft voldaan dan zijn aandeel, heeft voor het meerdere verhaal op de persoon die minder dan zijn aandeel heeft voldaan. Een tekort veroorzaakt doordat een of meer van hen geen verhaal biedt onderscheidenlijk bieden, wordt voor gelijke delen onderscheidenlijk naar evenredigheid van de gedeelten waarvoor de schuld ieder van hen aanging over de anderen verdeeld.
2 Ieder die heeft bijgedragen, blijft gerechtigd het bijgedragene alsnog van het lichaam terug te vorderen.
3 Van het eerste en het tweede lid kan bij overeenkomst worden afgeweken.
Artikel 25. Burgerlijke rechtsvordering
Van burgerlijke rechtsvorderingen ter zake van deelneming in en uitkering uit een bedrijfstakpensioenfonds neemt de kantonrechter kennis.
Heeft u een vraag?