ECLI:NL:RBAMS:2018:7927

BPF-CAO Auditbureau behoudt zich het recht voor om niet-relevante zaken uit de uitspraak weg te laten. In alle gevallen vindt u de volledige uitspraak op Rechtspraak.nl.

Instantie                               Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak                06-11-2018

Datum publicatie               08-11-2018

Zaaknummer                       6649209 CV EXPL 18-3404

Rechtsgebieden                Civiel recht

Bijzondere kenmerken     Eerste aanleg - enkelvoudig


Inhoudsindicatie

Verjaring pensioenpremies. Vordering inning pensioenpremies niet verjaard. Aanleveren loongegevens door werkgever voor vaststelling van die premies. Aanvang verjaringstermijn


Vindplaatsen

Rechtspraak.nl

AR-Updates.nl 2018-1263 

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht

zaaknummer: 6649209 CV EXPL 18-3404

vonnis van: 6 november 2018

fno.: 34109

vonnis van de kantonrechter


I n z a k e

[eiser] ,

wonende te [woonplaats] ,

eiser,

nader te noemen: [eiser] ,

gemachtigde: mr. R.G. Verheij,


t e g e n

Stichting bedrijfstakpensioenfonds voor het Schoonmaak- en Glazenwassersbedrijf,

gevestigd te Amsterdam,

gedaagde,

nader te noemen: de bpf Schoonmaak,

gemachtigde: Vesting Finance Incasso B.V.


VERLOOP VAN DE PROCEDURE

De volgende stukken bevinden zich in het procesdossier:

- dagvaarding van 2 februari 2018, met producties;

- antwoord met producties tevens houdende eis in reconventie;

- instructievonnis;

- aantekeningen van de op 18 mei 2018 gehouden comparitie na antwoord;

- conclusie van antwoord in reconventie genomen ter comparitie;

- conclusie van repliek;

- conclusie van dupliek in conventie, tevens repliek in reconventie;

- conclusie van dupliek in reconventie.

De comparitie heeft plaatsgevonden op 18 mei 2018. [eiser] is verschenen vergezeld door zijn gemachtigde mr. R.G. Verheij. Bpf Schoonmaak is verschenen bij haar gemachtigde mr. C. de Graeff.

Partijen zijn gehoord en hebben vragen van de kantonrechter beantwoord. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van hetgeen is besproken. Ten slotte is vonnis bepaald op heden.


GRONDEN VAN DE BESLISSING

Feiten

1. Als gesteld en niet (voldoende) weersproken staat het volgende vast.


2. Ras (stichting Raad voor arbeidsverhoudingen schoonmaakbedrijf) is opgericht door de sociale partners, verbonden aan de CAO voor het schoonmaak- en glazenwassersbedrijf (hierna de CAO), en heeft ten doel het naleven en toepassen van de CAO-afspraken. Daarnaast initieert en financiert Ras activiteiten en projecten op het gebied van arbeidsvoorwaarden, opleidingen en arbeidsomstandigheden, waaronder het behoud van goede arbeidsverhoudingen en verdere professionalisering van de branche. Ingevolge de CAO is een onder de werkingssfeer van de CAO vallende werkgever ten behoeve van Ras verplicht om over de verschuldigde premiejaren een bijdrage aan Ras te betalen. Bpf Schoonmaak valt onder deze CAO. De cao is algemeen verbindend verklaard ten aanzien van de premiejaren 2004 tot en met 2013, met uitzondering van de periode januari tot en met september 2010.


3. De wijze van inning van de bijdragen die werkgevers aan Ras verschuldigd zijn, is geregeld in het Reglement Stichting Raad voor Arbeidsverhoudingen Schoonmaak- en Glazenwassersbranche (RAS), hierna Reglement Ras. De bijdrage bestaat ingevolge artikel 2 van Reglement Ras uit een per jaar te bepalen percentage van het totale premieplichtige loon dat de onderneming in een lopend jaar waarin het glazenwassersbedrijf wordt uitgeoefend verschuldigd is. Ingevolge de artikelen 3 en 5 van Reglement Ras is de werkgever verplicht de bijdrage te voldoen en wordt de bijdrage per loontijdvak betaald, waartoe een premienota wordt verstuurd die uiterlijk binnen veertien dagen nadat het fonds de premienota heeft verzonden dient te zijn betaald, bij gebreke waarvan het verschuldigde bedrag wordt verhoogd met wettelijke rente zonder dat daartoe een ingebrekestelling is vereist.


4. Bpf Schoonmaak is een bedrijfstakpensioenfonds en uitvoerder van pensioenregelingen voor ondernemingen en bedrijfstakken. Ingevolge het bepaalde in artikel 3 van de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000 (verder: Wet bpf 2000) is bpf Schoonmaak die onder de werkingssfeer van de SSG valt, gehouden tot betaling van de verschuldigde premies voor zijn werknemers uit hoofde van de verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds. In artikel 4 van de Wet bpf 2000 is bepaald dat de deelnemers alsmede, voor zover het werknemers betreft, hun werkgevers de statuten en reglementen en de daarop gebaseerde besluiten van het bestuur van het bedrijfstakpensioenfonds naleven. In artikel 3.2 sub 1 van het Uitvoeringsreglement Schoonmaak (hierna “het Uitvoeringsreglement”) is het volgende bepaald:

“De aangesloten werkgever betaalt de verschuldigde premie zoals bedoeld in artikel 3.1 van dit uitvoeringsreglement aan het fonds per loontijdvak. Het fonds stuurt de aangesloten werkgever hiervoor een premienota. De premie dient uiterlijk betaald te zijn binnen 14 dagen nadat het fonds een premienota heeft gestuurd.’


5. Ras heeft op 16 juli 2017 naar aanleiding van door haar van [eiser] in 2017 ontvangen loongegevens over de jaren 2010 en 2011, een aantal premienota’s over het tijdvak januari 2010 tot en met december 2011 gestuurd aan [eiser] , voor een totaal bedrag van

€ 9.270,69. De nota’s zijn niet betaald door [eiser] .


Vordering en verweer in conventie en in reconventie

6. [eiser] vordert in conventie – voor zover thans nog van belang - dat bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis de kantonrechter

a. primair voor recht verklaart dat de vordering van bpf Schoonmaak ter zake van de pensioenpremies over de periode 1 januari 2010 tot en met 31 december 2011 is verjaard, en dat [eiser] niet gehouden is de betreffende premienota’s en de rentenota’s daarover te voldoen;

b. subsidiair voor recht te verklaren dat bpf Schoonmaak haar recht heeft verwerkt om betaling van bovengenoemde nota’s te vorderen;

(c. tot en met e.)

f. bpf Schoonmaak zal veroordelen tot betaling van een bedrag van € 975,-- ter zake van de daadwerkelijk gemaakte buitengerechtelijke kosten;

g. bpf Schoonmaak zal veroordelen in de daadwerkelijk gemaakte proceskosten ad € 8.000,, exclusief BTW.


7. Bij een bespreking van de overige bij dagvaarding ingestelde vorderingen (c tot en met e) heeft [eiser] geen belang meer, nu hij zelf bij repliek erkent dat bpf Schoonmaak niet langer betaling vordert van de betreffende bedragen (punt 3 repliek conventie).


8. Bpf Schoonmaak heeft verweer gevoerd op de inhoud waarvan hierna zal worden in gegaan.


9. Bpf Schoonmaak vordert in reconventie dat de kantonrechter bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad

a. (…)

b. [eiser] veroordeelt tot betaling van een bedrag ad € 8.580,87 ter zake pensioenpremies over de jaren 2010 en 2011;

c. [eiser] veroordeelt tot betaling van de wettelijke handelsrente over het bedrag van

€ 8.580,87 vanaf 1 augustus 2017 tot aan de datum van betaling;

d. [eiser] veroordeelt tot betaling van een bedrag ad € 1.557,43 inclusief BTW ter zake van buitengerechtelijke incassokosten;

e. [eiser] veroordeelt in de proceskosten.


10. [eiser] heeft verweer gevoerd in reconventie op de inhoud waarvan hierna zal worden in gegaan.


Beoordeling

In conventie en in reconventie

11. De kantonrechter merkt op dat partijen in hun processtukken niet hebben betrokken het feit dat de in geschil zijnde premie nota’s zijn verzonden door de stichting Raad voor Arbeidsverhoudingen Schoonmaak- en Glazenwassersbranche (hierna “RAS”), terwijl RAS geen partij is in de onderhavige procedure. Aangezien beide partijen wel verwijzen naar de uitspraak van het gerechtshof Arnhem Leeuwarden (ECLI:NL:GHARL:2017:3886) waarin het om een vergelijkbare situatie ging, en waarin RAS wel partij was, heeft de kantonrechter de gebondenheid van [eiser] – krachtens de cao – om de verschuldigde pensioenpremies aan RAS te betalen en het Reglement RAS in haar oordeel betrokken.


12. Het geschil dat partijen thans nog verdeeld houdt betreft de vraag of [eiser] zich terecht op verjaring beroept. Tussen partijen is niet in geschil dat op de periodieke vordering tot premiebetaling de vijfjaarstermijn van artikel 3:308 BW van toepassing is. Tevens staat vast dat door bpf Schoonmaak over de periode 2010 tot 16 juli 2017 geen stuitingshandeling is verricht.


13. Ingevolge artikel 3:308 BW vangt de verjaring aan na aanvang van de dag, volgende op die waarop de vordering opeisbaar is geworden. Partijen verschillen van mening over de vraag wanneer de opeisbaarheid van de premievorderingen is ontstaan. [eiser] stelt zich op het standpunt dat de opeisbaarheid is ontstaan op het moment van het ontstaan van de premievordering, terwijl bpf Schoonmaak stelt dat deze opeisbaarheid is gelegen (op zijn vroegst) na het aanleveren van de juiste loongegevens, op basis waarvan de premienota’s zijn vast gesteld.


14. Ingevolge artikel 6:38 BW dient een verbintenis indien geen tijd voor de nakoming is bepaald, terstond te worden nagekomen en kan terstond nakoming worden gevorderd. Ingevolge artikel 3.2 sub 1 van het Uitvoeringsreglement betaalt de werkgever de verschuldigde premie aan SSG per loontijdvak. SSG stuurt de werkgever hiervoor een premienota. De premie dient uiterlijk betaald te zijn binnen veertien dagen nadat het fonds de premienota heeft verzonden. Voor de verschuldigde bijdragen aan Ras is dit op soortgelijke wijze bepaald in Reglement Ras. Zowel het Uitvoeringsreglement en Reglement Ras bepalen aldus een tijd voor nakoming, waardoor artikel 6:38 BW toepassing mist.


15. [eiser] heeft voorts aangevoerd, dat de artikelen 26 en 27 Pensioenwet zich ertegen verzetten dat bpf Schoonmaak pensioenpremies in rekening brengt op een tijdstip dat is gelegen later dan 6 maanden ná afloop van het kalenderjaar waarover premie wordt geheven.


De stelling van [eiser] werpt de vraag op of artikel 3.2 sub 1 van het Uitvoeringsreglement, in strijd komt met artikel 26 Pensioenwet. De kantonrechter is van oordeel dat dit niet het geval is in de situatie dat de verschuldigdheid (en de omvang) van de premie over een bepaald kalenderjaar pas (veel) later kan worden vastgesteld omdat de aangesloten werkgever in gebreke is gebleven met het tijdig aanleveren van de benodigde loongegevens. Ongeacht de vraag of bpf Schoonmaak enig verwijt treft van het feit dat de loongegevens over 2010 en 2011 pas in 2017 zijn aangeleverd, staat tussen partijen vast dát de betreffende gegevens pas in 2017 zijn aangeleverd zodat de premienota’s over 2010 en 2011 op zijn vroegst in 2017 konden worden opgesteld. Hiermee staat tevens vast dat artikel 26 Pensioenwet, dat betrekking heeft op betalingvan pensioenpremies, eenvoudigweg toepassing mist omdat er binnen 6 maanden na afloop van het kalenderjaar nog geen premie was vast gesteld die betaald had moeten worden. Dit zou anders liggen wanneer de benodigde loongegevens binnen 6 maanden na afloop van het kalenderjaar aangeleverd zouden zijn, en het pensioenfonds vervolgens jaren wacht met het opstellen van de premienota’s. Een andere opvatting zou tot de ongewenste consequentie leiden dat de pensioenfondsen, om verjaring te stuiten van vorderingen waarmee zij nog niet bekend zijn als gevolg van te late inlevering van loongegevens, jegens al hun aangesloten werkgevers preventief stuitingshandelingen moeten gaan verrichten. Ook zou deze opvatting tot gevolg hebben dat de aangesloten werkgever door het niet tijdig aanleveren van loongegevens, zelf de verjaring van de betreffende vorderingen in de hand kunnen werken.


16. Resumerend volgt uit artikel 3.2 Uitvoeringsreglement en uit de artikelen 3 en 5 Uitvoeringsreglement RAS, dat de premienota’s opeisbaar worden 14 dagen na verzending van de factuur. Intussen heeft niet alleen het Hof Arnhem Leeuwarden (ECLI:NL:GHARL:2017:3886) maar ook het Gerechtshof Den Haag (ECLI:NL:GHDHA:2018:570) voor de opeisbaarheid van de premienota’s aansluiting gezocht bij hetgeen in het Uitvoeringsreglement dienaangaande is bepaald. In de door het Hof Den Haag beoordeelde situatie bepaalde het Uitvoeringsreglement dat de pensioenpremie betaald moest zijn binnen 14 dagen na het einde van de loonperiode en dat de werkgever bij niet tijdige betaling door het enkele verloop van deze termijn in verzuim is. Om die reden werd in die zaak de opeisbaarheid vastgesteld op 14 dagen na het verstrijken van de loonperiode en niet op de vervaldatum van de factuur.


17. In het onderhavige geval is in de beide Uitvoeringsreglementen bepaald dat de premie betaald moet zijn binnen 14 dagen na de factuurdatum. De verjaringstermijn voor de op 16 juli 2017 verzonden premienota’s is derhalve aangevangen op 30 juli 2017, zodat de vorderingen van bpf Schoonmaak en/of RAS niet zijn verjaard.


18. Hieruit volgt dat het in conventie primair gevorderde zal worden afgewezen. Ook het subsidiair gedane beroep op rechtsverwerking zal worden afgewezen, nu van de hiertoe benodigde “gekleurde inactiviteit” aan de zijde van bpf Schoonmaak geen sprake is. Vast staat dat de loongegevens niet eerder dan in 2017 zijn aangeleverd, waarna bpf Schoonmaak binnen enkele maanden is over gegaan tot het opleggen van premienota’s.

Dat bpf Schoonmaak gedurende de jaren 2010-2016 geen actie heeft ondernomen (en geen stuitingshandelingen heeft verricht) kan haar niet worden tegen geworpen nu gesteld noch gebleken is dat bpf Schoonmaak op de hoogte was van het bestaan van een premieverplichting aan de zijde van [eiser] .


De nevenvordering strekkende tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten zal eveneens worden afgewezen.


19. In reconventie zullen de vorderingen b tot en met e worden toegewezen.


20. De proceskosten in conventie en in reconventie zullen worden gecompenseerd.


BESLISSING

De kantonrechter: In conventie

-Wijst de vorderingen af;


In reconventie

-veroordeelt [eiser] tot betaling van een bedrag ad € 8.580,87 ter zake pensioenpremies over de jaren 2010 en 2011;

-veroordeelt [eiser] tot betaling van de wettelijke handelsrente over het bedrag van € 8.580,87 vanaf 1 augustus 2017 tot aan de datum van betaling;

-veroordeelt [eiser] tot betaling van een bedrag ad € 1.557,43 inclusief BTW ter zake van buitengerechtelijke incassokosten;

-verklaart de veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;

-wijst af hetgeen anders of meer is gevorderd.

In conventie en in reconventie

-compenseert de proceskosten.


Dit vonnis is gewezen door mr. T.S. Pieters, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 6 november 2018 in tegenwoordigheid van de griffier.

Heeft u een vraag?

Laat uw gegevens achter en wij bellen u terug!

Alles wat u moet weten over Bpf en cao

Meer informatie?