Vrijstellings- en boetebesluit

Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000

Artikel 2

Op verzoek van een werkgever wordt door een bedrijfstakpensioenfonds voor alle werknemers of een deel van de werknemers van die werkgever, met ingang van de dag dat de verplichtstelling in werking treedt respectievelijk als gevolg van gewijzigde bedrijfsactiviteiten op hem en zijn werknemers van toepassing wordt, vrijstelling verleend, indien:


a. die werknemers van die werkgever al deelnemen in een pensioenregeling die ten minste zes maanden voor het moment van indiening van de in behandeling genomen aanvraag tot verplichtstelling, van kracht was; of

b. indien de werkgever voor die werknemers al een pensioenvoorziening heeft getroffen die al ten minste zes maanden voor het moment dat de verplichtstelling op hem en zijn werknemers van toepassing wordt, van kracht was.

Artikel 7. Voorschriften bij het verlenen van vrijstelling

1 Aan de vrijstelling kunnen door het bedrijfstakpensioenfonds voorschriften worden verbonden ter verzekering van een goede uitvoering van de wet.


2 Aan de vrijstelling wordt door het bedrijfstakpensioenfonds het voorschrift verbonden dat de werkgever of, in het geval pensioenrechten worden ontleend aan een ondernemingspensioenfonds of een ander bedrijfstakpensioenfonds, het bestuur van het desbetreffende fonds, aan De Nederlandsche Bank en aan het bestuur van het bedrijfstakpensioenfonds dat vrijstelling verleent inlichtingen zal verstrekken, die De Nederlandsche Bank of laatstgenoemd bestuur ter verzekering van een goede uitvoering van de wet verlangt. De inlichtingen worden desgewenst schriftelijk en door middel van ingevulde en ondertekende formulieren binnen een door De Nederlandsche Bank onderscheidenlijk door bedoeld bestuur, schriftelijk te stellen termijn verstrekt.


3 Aan de vrijstelling wordt door het bedrijfstakpensioenfonds het voorschrift verbonden dat de werkgever een andere pensioenvoorziening heeft en deze heeft ondergebracht als bedoeld in artikel 23, eerste lid, van de Pensioenwet dan wel dat de werkgever binnen 12 maanden na het moment waarop de vrijstelling wordt verleend een andere pensioenvoorziening zal treffen en deze zal onderbrengen als bedoeld in artikel 23, eerste lid, van de Pensioenwet.


4 Aan de vrijstelling, bedoeld in de artikelen 3, eerste lid, 4, 5, eerste lid, en 6 kan het bedrijfstakpensioenfonds het voorschrift verbinden dat de werkgever een financiële bijdrage betaalt ter vergoeding van het verzekeringstechnisch nadeel dat het fonds bij de vrijstelling lijdt. De hoogte van deze bijdrage wordt berekend volgens bijlage 2 bij dit besluit, tenzij partijen anders overeenkomen.


5 Aan de vrijstelling, bedoeld in de artikelen 2 en 6 wordt door het bedrijfstakpensioenfonds het voorschrift verbonden dat de pensioenregeling van de werkgever volgens de berekening aan de hand van bijlage 3 bij dit besluit te allen tijde ten minste actuarieel en financieel gelijkwaardig is aan die van het bedrijfstakpensioenfonds. Indien het bedrijfstakpensioenfonds en de werkgever daarmee instemmen kan worden afgezien van de berekening, bedoeld in de vorige zin, en kan in plaats daarvan de gelijkwaardigheid worden aangetoond door middel van een kwalitatieve toets. Ten behoeve van de toets op gelijkwaardigheid verstrekt het bedrijfstakpensioenfonds de werkgever informatie over de pensioenregeling van het bedrijfstakpensioenfonds.


6 Aan de vrijstelling, bedoeld in artikel 5, eerste lid, wordt het voorschrift verbonden dat aan de pensioenregeling van de werkgever ten minste dezelfde aanspraken worden ontleend als aan de pensioenregeling van het bedrijfstakpensioenfonds.


7 De vrijstelling, bedoeld in het vierde, vijfde en zesde lid, wordt verleend nadat de werkgever een financiële bijdrage als bedoeld in het vierde lid heeft betaald, dan wel nadat de werkgever heeft aangetoond aan de voorschriften, bedoeld in het vijfde en zesde lid, te voldoen.


8 Aan de vrijstelling voor het nettopensioen, bedoeld in artikel 4a, wordt door het bedrijfstakpensioenfonds het voorschrift verbonden dat de pensioenregeling van de werkgever te allen tijde ten minste:

a. een even hoog maximaal in te leggen premie bevat als de maximaal in te leggen premie in de pensioenregeling van het bedrijfstakpensioenfonds;

b. een even hoge bijdrage van de werkgever in de premie bevat als de bijdrage van de werkgever in de premie in de pensioenregeling van het bedrijfstakpensioenfonds; en

c. dezelfde vormen van nettopensioen inhoudt als de pensioenregeling van het bedrijfstakpensioenfonds.

Bijlage 3. Actuariële en financiële gelijkwaardigheid

Bijlage bij artikel 7, vijfde lid


Actuariële gelijkwaardigheid


Frequentie

Eens in de vijf jaar wordt door het bedrijfstakpensioenfonds getoetst of de regeling van de werkgever aan wie vrijstelling is verleend actuarieel gelijkwaardig is. Indien in de tussenliggende periode sprake is van een wijziging in de regeling van het bedrijfstakpensioenfonds dan wel in de regeling van de werkgever aan wie vrijstelling is verleend die zo ingrijpend is dat mag worden aangenomen dat daarvan een reële invloed op de onderstaande berekening zal uitgaan, kan het bedrijfstakpensioenfonds beslissen dat de toets frequenter wordt uitgevoerd.


De werkgever aan wie aan wie vrijstelling is verleend, zendt van iedere wijziging in de pensioenregeling een afschrift aan het bedrijfstakpensioenfonds.


Toets

Bij de toetsing van de actuariële gelijkwaardigheid wordt de volgende procedure in acht genomen:

– uitgangspunt is dat de werkgever die een verzoek om vrijstelling heeft ingediend de gelijkwaardigheid aantoont en dat het bedrijfstakpensioenfonds vervolgens op het verzoek tot vrijstelling een beslissing neemt;

– de werkgever stelt het eigen werknemersbestand op het moment van toetsing vast; dit betreft alle werknemers die op de dag van indiening van het verzoek tot vrijstelling onder de regeling van het bedrijfstakpensioenfonds vallen, indien die regeling van toepassing zou zijn; het bedrijfstakpensioenfonds stelt een van haar bestand afgeleid modelbestand vast;

– de werkgever stelt vast welke pensioensoorten voor toetsing in aanmerking komen. Hierbij wordt uitgegaan van de volgende punten:

* alleen de onvoorwaardelijk toegezegde reglementaire pensioensoorten, waaronder tevens de risicoverzekeringen worden begrepen, worden bij de berekening meegenomen;

* er wordt rekening gehouden met het toeslagbeleid, waarbij de intentie tot het verlenen van toeslagen in de toekomst en het in het verleden gevoerde beleid terzake maatgevend zijn;

* reglementaire mogelijkheden, zoals bijvoorbeeld vrijwillige aanvullende verzekeringen en vrijwillige voortgezette pensioenopbouw tijdens ouderschapsverlof blijven buiten beschouwing evenals onderdelen die niet in de pensioenregeling van het bedrijfstakpensioenfonds zijn opgenomen, maar waarin op andere wijze in het arbeidsvoorwaardenoverleg is voorzien;

– de werkgever stelt de te hanteren grondslagen voor op basis van de volgende richtlijnen:

* sterfte grondslagen: volgens de sterftetafels die worden gebruikt bij het wettelijke recht op waardeoverdracht als bedoeld in artikel 71 van de Pensioenwet;

* beleggingsrendementen en de loon- en prijsinflatie: de gemiddelden van de desbetreffende macro-economische grootheden van de voorafgaande 20 jaar. Als criterium voor het beleggingsrendement wordt een uniforme maatstaf gehanteerd voor het langetermijnrendement, welke ook over de achterliggende periode toepasbaar is. Voor de loonontwikkeling wordt uitgegaan van de door het CBS gepubliceerde index van cao-lonen per maand inclusief bijzondere beloningen in particuliere bedrijven en voor de prijsontwikkeling van de eveneens door het CBS maandelijks gepubliceerde afgeleide consumentenindex voor alle huishoudens;

* invalideringskans: de periodiek door de Actuariële Commissie AOV voor schadeverzekeraars berekende invalideringskansen van werknemers, gecorrigeerd voor beroepsklasse en bedrijfstak;

* ontslagkansen: de door de werkgever ten genoegen van het bedrijfstakpensioenfonds onderbouwd aangegeven kans dat actieve deelnemers als gevolg van ontslag hun deelname aan de regeling van het bedrijfstakpensioenfonds zullen beëindigen;

* revalideringskansen: deze blijven buiten beschouwing.

– het bedrijfstakpensioenfonds dient akkoord te gaan met het actieve deelnemersbestand, de pensioensoorten en de grondslagen. De werkgever dient akkoord te gaan met het te hanteren modelbestand van het bedrijfstakpensioenfonds;

– de pensioenregeling van de werkgever en de bedrijfstakpensioenfondsregeling worden, zo mogelijk met Asset Liability Management-modellen, met elkaar vergeleken op basis van een berekening van de contante waarde van de uitkeringsstromen over een toekomstige periode van 35 jaar en waarbij ontslag van een individuele deelnemer leidt tot uitkering van de wettelijke overdrachtswaarde. De geschatte voorziening pensioenverplichtingen na 35 jaar wordt in de uitkeringsstroom over de periode van 35 jaar opgenomen. Deze berekening vindt plaats met het actieve deelnemersbestand van de werkgever én met het op dat moment actuele modelbestand van het bedrijfstakpensioenfonds;

– indien de contante waarde van de toekomstige uitkeringsstromen volgens de pensioenregeling van de werkgever ten minste gelijk is aan 95% van de contante waarde van de uitkeringsstromen van de bedrijfstakpensioenfondsregeling, wordt gelijkwaardigheid geacht aanwezig te zijn. Het maakt hierbij niet uit of deze globale gelijkwaardigheid wordt aangetoond op basis van het actieve deelnemers bestand van de werkgever of van het modelbestand van het bedrijfstakpensioenfonds.


Financiële gelijkwaardigheid

Het financieringssysteem van de door de werkgever voorgestane pensioenregeling dient gebaseerd te zijn op de jaarlijkse affinanciering van de tijdsevenredige ontslagaanspraken.

Hiervan kan worden afgeweken als het betreffende bedrijfstakpensioenfonds zelf backservice-aanspraken op enigerlei wijze in toekomstige jaren affinanciert. Het financieringssysteem van de door de werkgever voorgestane pensioenregeling dient dus ten minste hetzelfde te zijn aan dat van het bedrijfstakpensioenfonds.

Daarnaast dient het financieringssysteem te waarborgen dat er in beginsel te allen tijde sprake is van een 100% dekking van de tijdsevenredige aanspraken, tenzij het bedrijfstakpensioenfonds zichzelf ook minder dan 100% dekking ten opzichte van die norm toestaat. De dekkingsgraad van een door de werkgever voorgestane pensioenregeling dient in dat geval ten minste gelijk te zijn aan die van het bedrijfstakpensioenfonds.

Heeft u een vraag?

Laat uw gegevens achter en wij bellen u terug.

Alles wat u moet weten over Bpf en cao

Meer informatie?